Er zijn onderzoeken die aangeven dat aan het eind van deze eeuw 85% van de wereldbevolking woont in een stad. De stad wordt gezien als een economische motor, daar waar geld te verdienen is en waar je veilig bent. Een stad heeft voordelen, maar ook nadelen.
Dat veel mensen in steden wonen, was vroeger niet anders. Lang was Den Bosch een vestingstad en was wonen buiten de stadsmuren zelfs niet toegestaan of in ieder geval niet veilig. Begrijpelijk, want elkaar bestrijdende legers maakten ook veel burgerslachtoffers. Buurtschappen, heerlijkheden of dorpjes zoals Deuteren, Orthen en Engelen waren niet echt in staat om zich te verdedigen tegen het geweld van legers, als dat moest. Toch zijn ze door de eeuwen heen blijven bestaan.
Den Bosch als stad is diverse malen uitgebreid. Dit betekende ook nieuwe stadsmuren en verdedigingslinies. Binnen de stadsmuren vond alles plaats en wonen was lang niet voor iedereen een genot. Vaak moest je ook nog richten naar het Katholieke geloof.
Toen in 1874 de Vestingwet van kracht werd mochten er, weliswaar op eigen risico, ook buiten de stadsmuren activiteiten ontwikkeld worden. Voor die tijd was dat alleen landbouw. Het duurde echter tot begin 20e voordat een aantal activiteiten echt vertrokken uit de stad. Op diverse plaatsen waren er veemarkten, zoals op Kardinaal van Rossumplein. Die gingen naar de nieuwe gebouwde veemarkthal die we nu kennen als Brabanthallen. De kolenhandel verdween van de Zuid-Willemsvaart en ook diverse andere vormen van industrie verdween naar buiten de stadsmuren. In zekere zin was er toen een leegloop uit de stad.
Er kwamen nieuwe regels en de krotwoningen moesten plaatsmaken voor woningbouw die degelijker en gezonder was. Dit was mogelijk door de Woningwet en Gezondheidswet die in 1901 van kracht werden.
Hoewel de groei van de stad slechts geleidelijk ging, want geld en bereidheid waren vaak een probleem om te bouwen, terwijl de vraag naar woningen hoog was. De uitbreiding van de stad ging voort en diverse buurtschappen en dorpjes werden opgeslokt door de stad. Aan de uitbreiding zitten wel grenzen en die grenzen zijn nu wel bereikt.
Net als in de 18e en 19e moeten er nu weer meer mensen gaan wonen in de stad. Nu heet dat inbreiding. Deze zaterdag staat er in het Brabants Dagblad een paginagroot artikel waarin wethouder Mike van der Geld vol trots mag uitleggen wat de plannen zijn voor de Stadsdelta. De ene woontoren wordt nog meer de hemel ingeprezen dan de ander. En dan te bedenken dat ook het EKP-terrein voorzien wordt van woontorens. Ik zal het maar niet hebben over de woontorens die in het Prins Hendrikpark en bij station Oost zijn gepland. Diverse delen van de stad herbergen straks ruim 5000 en soms meer dan 10.000 mensen per vierkante kilometer. Die mensen moeten kunnen sporten, winkelen, naar de dokter en ook nog werken. Dat doen ze dan vaak weer buiten de stad en moeten ze dus ook gebruik maken van transport. Die infrastructuur moet er ook nog tussen komen te liggen. Volgens de wethouder is het er allemaal, de ruimte voor woningen, het water, het spoor.
De verdichting van de stad wordt niet als een bedreiging gezien. In de 19e eeuw wist men wel beter. Niet alleen zorgde de verschillen tussen rijk en arm voor problemen, ook gezondheid speelde een belangrijke rol. Het was niet voor niets dat gebieden als De Siep, Kraton en De Pijp (zeg maar Tolbrugkwartier) op de schop moesten.
Toen ik nog de wereld over reisde, ben ik in vele steden geweest waar ik met eigen ogen zag wat de gevolgen van inbreiden is. Verloederde flatgebouwen die niet gesloopt konden worden omdat daarvoor geen ruimte was. Dichtgeslibde steden zoals Kuala Lumpur waar zelfs de centrale overheid vertrok, omdat de stad niet meer bereikbaar was. Of steden die ten prooi vallen aan het klimaat/water zoals Bangkok en Jakarta. Wat als het water in de Dieze ineens 2 meter hoger staat?
De frase 'Eerst mensen, dan stenen' valt in mijn ogen ergens tussen wal en schip. Enerzijds is er een behoefte aan woonruimte en dat maakt de keuze van inbreiding begrijpelijk. Maar ik heb sterk de indruk dat de mensen, die er moeten gaan wonen, worden vergeten. Waar de wethouder spreekt dat de Stadsdelta de entree tot de stad moet worden, zegt mijn gevoel dat het de poort is die de stad op slot doet.